Suriname

Swipe

Hindostanen

Na de afschaffing van de slavernij in Suriname in 1863 ontstond al snel een tekort aan arbeidskrachten op de plantages. Om dit tekort op te vangen, werden er arbeiders uit Brits-Indië, uit het toenmalige Hindoestan, gehaald. In religieus opzicht is het merendeel van de Hindostaanse bevolking aanhanger van het hindoeïsme. De geschiedenis van de Surinaamse Hindostanen is nog maar relatief kort maar sinds de eerste Brits-Indische contractarbeider voet aan Surinaamse wal zette, is hun aantal uitgegroeid naar ongeveer 40% van de totale bevolking. Vandaag de dag is het Hindostaanse volksdeel niet meer weg te denken uit de Surinaamse samenleving.

Geschiedenis

De Brits-Indische arbeiders die naar Suriname kwamen, werden spottend koelie genoemd, afgeleid van het Sanskriet guli, wat arme drommel betekent. Het waren over het algemeen de allerarmsten uit de overbevolkte gebieden rond Calcutta en de Ganges-vlakte die hun bestaan wilden ontvluchten. Al in 1870 was tussen de Nederlandse en de Engelse regeringen een traktaat gesloten, waarbij de Nederlanders het recht kregen om in Brits-Indië arbeiders te werven voor de kolonie Suriname. Nederland trad daarbij in de voetsporen van Brits- en Frans-Guyana. Beide buurlanden van de kolonie hadden inmiddels goede ervaringen opgedaan met Hindostaanse contractarbeiders. De werving in Brits-Indië stond onder toezicht van een Europese emigratieagent met een hoofdkantoor in Calcutta. Hij kreeg de leiding over het werven en verschepen van de arbeiders naar Suriname. De emigratieagent stelde op zijn beurt verspreid over de streek lokale subagenten aan, die aan het hoofd stonden van de eigenlijke wervers in het veld. Zo ontstond in enkele jaren een hecht netwerk, waarmee in totaal ruim 34.000 Hindostaanse arbeiders werd aangetrokken.

De Lalla Rookh

In 1873 was het zo ver. Het eerste Brits-Indische zeilschip, de Lalla Rookh, verliet met 399 emigranten de haven van Calcutta met bestemming Suriname. Voor elf opvarenden van het emigrantenschip verliep de overtocht rampzalig, zij overleefden de reis niet. De reis per zeilschip naar Suriname duurde ongeveer drie maanden en was verre van aangenaam. Niet zelden braken aan boord besmettelijke ziekten uit en slechts bij drie reizen brachten alle opvarenden het er levend van af.

Ook het leven in de kolonie Suriname viel bitter tegen. De wervers in India bleken de emigranten een al te rooskleurig toekomstbeeld voor ogen te hebben gehouden. Bij aankomst in Paramaribo werden de arbeiders naar een koeliedepot aan de Kleine Waterstraat gebracht en vandaar ingedeeld op plantages, waar ze voor een minimumloon van 60 cent per dag te werk werden gesteld. Het contract, met een looptijd van vijf jaar, verplichtte de werknemers tot een zesdaagse werkweek van zeven uur per dag voor veldwerk of tien uur per dag voor werk in de suikerfabriek. Arbeiders die de bepaling van het contract overtraden, hing de poenale sanctie boven het hoofd: voor het kleinste vergrijp kon de kantonrechter de arbeider een geldboete of gevangenisstraf opleggen. Onder druk van Brits-Indische nationalisten in India kwam het in 1916 tot een algemeen verbod op het werven van contractarbeiders.

Terug naar India

De combinatie van zwaar werk, slechte woonomstandigheden op de plantages en de vaak gebrekkige medische voorzieningen maakte dat een groot aantal Hindostanen na het beëindigen van hun contract terugkeerden naar hun geboorteland. Veel ex-contractanten konden echter niet meer in moederland India aarden. Hun vroegere plaatsen in de traditionele familieverbanden waren door anderen ingenomen. Bovendien was de economische situatie die zij in het verleden ontvlucht hadden weinig veranderd. Ongeveer een derde van de Hindostanen verlieten na hun contract Suriname, toch zijn velen daarvan in de loop der jaren vrijwillig teruggekeerd. Hun verhalen over het thuisland weerhielden anderen ervan gebruik te maken van kosteloze repatriëring. Velen stelden de terugreis uit en vestigden zich als zelfstandige boer buiten Paramaribo.

Integratie

Aanvankelijk vormden de Hindostanen een gesloten gemeenschap. Niet alleen het geïsoleerde leven op de plantages, ook de aanwezigheid in een vreemd land tussen andere bevolkingsgroepen verstevigde de onderlinge band. Het besef groeide dat het vergaren van bezittingen de bestaanszekerheid zou vergroten. De Hindostanen ontpopten zich als spaarzame en hardwerkende handelaars. Door de handel groeide het contact met de andere bevolkingsgroepen. De sluimerende hoop op terugkeer naar het moederland vervaagde. Onderwijs werd belangrijk. Tot dan toe hadden de meeste Hindostanen hun kinderen niet willen blootstellen aan Europese invloeden op christelijke scholen. De nieuwe generatie die onderwijs had genoten, kon hierdoor evenwel doorstromen naar de beter betaalde banen in de Surinaamse ambtenarij en leidinggevende maatschappelijke posities.

Politiek

Belangrijk voor het zelfbewustzijn van de Hindostanen in Suriname was de oprichting in 1947 van de Verenigde Hindostaanse Partij (VHP). De partij kon invloed uitoefenen op de politiek en de belangen van het eigen volksdeel behartigen. De snelle opmars van de Hindostanen werd door veel creolen met argwaan bekeken. Aanvankelijk bestond er bij de creolen slechts ergernis ten opzichte van de koelies die vrijwillig het slavenwerk op de plantages deden. Maar het stijgende geboortecijfer onder de Hindostanen, de sterke familiebanden en de groeiende koopkracht maakten hen tot een regelrechte bedreiging. Op politiek gebied werden twee etnische kampen gevormd die lijnrecht tegenover elkaar stonden. De naderende onafhankelijkheid van Nederland in 1974 zorgde voor nog meer onenigheid. Veel Hindostanen vreesden een creoolse overheersing en boekten een enkele reis naar het moederland. De tweestrijd tussen de grootste bevolkingsgroepen leek verdwenen toen een jaar later, bij de proclamatie van de Republiek Suriname, de leiders van beide partijen elkaar broederlijk in de armen vielen. De eerste president van Suriname werd Johan Ferrier, een nakomeling van een der opvarenden van de eerste Brits-Indische migrantenboot ‘Lalla Rookh’.

Religie

Bijna tachtig procent van de Hindostanen in Suriname is hindoe. Slechts een klein deel is moslim en een nog kleiner deel christen. Het erf van een vrome hindoe is herkenbaar aan de lange bamboestokken met wapperende vlaggen ter verering van de godheid Hanuman. Het hindoeïsme kenmerkt zich in de verering van veel goden (dewa’s) en in het geloof in reïncarnatie. De grote god van de hindoes is Brahman, de belangrijkste aanwezigheid in het heelal. Brahman kan drie verschillende gedaanten aannemen, die van Brahma (de Schepper), Vishnu (de Onderhouder) en Shiva (de Vernietiger). Samen vormen zij een drie-eenheid. Het hoogste doel van de mens is de vereniging van de ziel met Brahman. Om dit doel te bereiken, moet de mens ontsnappen aan de eeuwige kring van dood en wedergeboorte. Deze kringloop kan alleen doorbroken worden door zo goed mogelijk te leven. Na een goede levenswandel belandt de ziel in de hoogste rangorde en is geschikt genoeg om op te gaan in Brahman.

De dharma, de levenswet voor Hindostanen in Suriname, beschrijft de spelregels voor het dagelijks leven. Een gelovige hindoe mag geen alcohol en vlees gebruiken. In de praktijk komt dit neer op bij tijd en wijle matig drankgebruik en het zich onthouden van het eten van rundvlees. Voor de heilige koe heeft men ook in Suriname ontzag. Naast de dharma zijn er epische en mythologische verhalen waaruit gedragsregels zijn af te leiden. Het Ramayana-epos is zo populair, dat veel hindoes het als hun bijbel beschouwen. Het uitvoerige verhaal wordt in de Surinaamse droge tijd wel eens opgevoerd als openluchttoneel en neemt ongeveer zeven dagen in beslag. De Bhagvadgita, een beroemd gedicht uit het Mahabharata-epos, beschrijft het proces van reïncarnatie: ‘Zoals een mens oude kleren wegwerpt en nieuwe aantrekt, zo trekt de bewoner van het lichaam, nadat hij het versleten lijf verlaten heeft, in een ander lichaam dat nieuw is.’ Wedergeboorte kan alleen dan plaatsvinden als de geest van de overledene het lichaam kan verlaten. Hiervoor is lijkverbranding noodzakelijk. In Paramaribo is een openluchtcrematorium aan het einde van de Weg naar Zee, een zijstraat van de Kwattaweg.

Stromingen

In de loop der tijd is het hindoeïsme in Suriname in twee stromingen verdeeld. De grootste groep is de orthodoxe Sanatan Dharm (Eeuwige Godsdienst). Omstreeks 1910 ontstond een hervormingsbeweging, de Arya Samaj (Gemeenschap van Verhevenen). De Arya Samaj is een sobere variant van de oorspronkelijke leer en laat zich het beste vergelijken met het protestantisme binnen het christendom. De aanhangers van deze stroming verwerpen het uit India overgewaaide kastenstelsel en de verering van beelden. Bij de sanatani’s speelt het klassensysteem op grond van door geboorte bepaalde kasten nog een aanzienlijke rol. De pandit (priester) moet uit de hoofdkaste van de brahmanen zijn. Hij leidt de gebedsdiensten in de mandir (tempel) in het Hindi, de formele taal voor officiële gelegenheden. Een goedgelovige Surinaamse hindoe houdt nu en dan een offerdienst aan huis. Deze bijeenkomsten dienen als smeekbeden om een gunst van God te verkrijgen. Gedurende enkele uren worden religieuze verhalen aangehaald en offers gebracht aan de betreffende god. Indien de dienst het gewenste resultaat heeft behaald, kan er een dankbetuiging volgen. Deze dankdiensten hebben een vrolijker karakter en gaan vaak gepaard met uitgebreide maaltijden.

Leefwijze van de Hindostanen

Sinds de aankomst van het eerste Brits-Indische immigrantenschip in Suriname is de traditionele leefwijze van de Hindostanen sterk veranderd. In India was het kastenstelsel, een sociale ordening op grond van geboorte en beroep, nog van groot belang. In Suriname moesten de immigranten noodgedwongen een groot deel van de gedragsregels van de eigen kaste laten vallen. Alle Brits-Indische contractanten werden plantage-arbeiders, wat niet hun traditionele kastenberoep was. Ook het overschot aan mannelijke Hindostaanse immigranten heeft geleid tot het afbrokkelen van het kastenstelsel. Huwelijken werden gesloten met leden van een andere kaste of met iemand uit een andere etnische groepering. Door de religieuze plicht van het huwelijk en de voortplanting is de Indiase familiestructuur min of meer in stand gebleven. Het is niet ondenkbaar dat vier generaties in één huis of in verschillende huizen op één erf wonen. Tot voor kort was het gebruikelijk dat de gehuwde zoon met zijn bruid bij zijn ouders introk. Ieder lid van de ‘grootfamilie’ werkte door spaarzaamheid en soberheid mee aan de toekomst van het familiebedrijf. De taal van de Surinaamse Hindostanen is het Sarnami, gebaseerd op verschillende Hindi-dialecten. Daarnaast spreekt een groot aantal eveneens Sranan, de Surinaamse contacttaal, en Nederlands, de formele voertaal.

10 prachtige bestemmingen in Suriname