Die Grote Week is de belangrijkste week van het jaar. Iedere dag gaat men naar de kerk. De vrouwen zorgen dat het huis brandschoon is, doen de boodschappen en bakken en koken dat het een lieve lust is. De kinderen worden van top tot teen in het nieuw gestoken en er worden cadeaus voor hen gekocht.

Op woensdag bakt men paasbrood van bloem dat in de kerk gewijd is. Eieren beschilderen moet op Witte Donderdag gebeuren. De eieren krijgen maar één kleur: rood als symbool voor het bloed van Christus. Op zaterdagavond trekt iedereen met een kaars naar de kerk. Daar worden de kaarsen aangestoken met het heilige vuur van de priester. Om middernacht precies zegt de priester: ‘Christós Anésti', Christus is opgestaan. De kerkklokken luiden, kinderen steken rotjes af en een pop die Judas moet voorstellen, wordt in brand gestoken. Iedereen valt elkaar in de armen en wenst elkaar: 'Christós Anésti'.

Eindelijk mag er ook weer fatsoenlijk gegeten worden. Dat begint al bij de kerk met het eiertik-ritueel. Men tikt zijn meegebrachte rode ei tegen dat van iemand anders en de eigenaar van het ei dat het langste heel blijft, heeft een gelukkig jaar voor de boeg. Daarna spurt iedereen naar huis om zich te goed te doen aan de eerste paasmaaltijd van ingewandensoep (magirítsa), paasbrood en allerlei zoetigheden.

Op zondag vult de lucht zich met de geur van gebraden lamsvlees. Het paaslam draait vanaf ’s ochtends vroeg rond aan het spit en wordt continu besprenkelt met citroensap en olijfolie. Zo blijft het vlees sappig van binnen en krijgt het een lekker knapperig korstje. ’s Middags wordt een grote tafel vol gezet met de lekkerste dingen en wordt het lam door de hele familie met veel smaak verorberd.