IJsland

Swipe

Vulkanisme en vulkanen

IJsland is een van de vulkanisch actiefste landen ter wereld. Er zijn ongeveer 200 vulkanen, waarvan er ten minste 30 een uitbarsting hebben gehad sinds het land in de 9e eeuw werd bevolkt. Gemiddeld vindt er iedere 5 jaar een uitbarsting plaats. Vrijwel ieder vulkaantype is op IJsland vertegenwoordigd, met name de spleetvulkaan.

Een vulkaan is eigenlijk een uiterst ongewone berg. Ontstaan de meeste bergtoppen door erosie en door de uitschurende werking van water, ijs en wind uit grote blokken omhooggeduwde aardkorst, vulkanen zijn daarentegen opbouwend: zij hogen zichzelf op door de afzetting van lava en as. De vulkaan dankt zijn naam aan de Romeinse god van het vuur: Vulcanus. Het magma onder de vulkaan is constant in beweging. Wanneer de druk zo hoog is, dat de lava eigenlijk wil ontsnappen, wordt de aardkorst iets omhoog en uit elkaar geduwd. Gebeurt dit snel achter elkaar, dan is een eruptie aanstaande. Een uitbarstende vulkaan is waarschijnlijk het meest indrukwekkende schouwspel in de natuur. Soms gaat een uitbarsting vergezeld van aardbevingen, bliksemflitsen en donderslagen, terwijl ze gesmolten gesteente uitbraakt, modderlawines veroorzaakt, met rotsblokken gooit en gloeiendhete stofwolken loslaat. In de krater barst gloeiende lava uiteen als een flonkerend vuurwerk. Niet alleen als nog werkend bekendstaande vulkanen brengen op heel wat manieren onheil teweeg; ook een uitgedoofde vulkaan kan plotseling een ramp veroorzaken.

IJsland ligt bezaaid met kraters, explosiekraters, pseudokraters en ingezakte lavavelden. In de caldera van de Askja kunnen de liefhebbers van een bad afdalen in de deels met warm, zwavelhoudend water gevulde explosiekrater Víti. En rond het meer van Myvatn kan er zelfs gewandeld worden over verse en nog warme lava, want onder het lava-oppervlak in het Krafla-gebied smeult het vuur nog steeds. Niet meer warm, maar net zo mooi is de verse lava die we bij de Hekla-vulkaan aantreffen. Gletsjervulkanen zoals de Grímsvötn onder de ijskap van de Vatnajökull en de gevaarlijke Katla onder de Myrdalsjökull heeft nog geen mens gezien. Hun bestaan is alleen zichtbaar door de veranderende loop van de gletsjers. Wanneer er een uitbarsting onder een gletsjer plaatsvindt, zullen enorme hoeveelheden ijs smelten wat weer zal resulteren in rampzalige overstromingen, de zogenaamde gletsjerdoorbraken, die een stroom modder en water met aan de oppervlakte grote brokken steen en ijsbergen naar de kust slingeren. Aanzienlijke landvorming, in het bijzonder in het zuiden van IJsland, kan worden toegeschreven aan dergelijke gletsjerdoorbraken.

Op IJsland voorkomende vulkaantypen

Hawaï-type: de schildvulkaan

Een schildvulkaan is een erg platte vulkaan. In eerste instantie ontstaan zij boven hete plekken in de aardmantel, als zich daarboven een zwakke plek in de aardkorst bevindt, waardoor hete en vloeibare gesteenten als magma omhoogborrelen. De lava is dunvloeibaar, bijzonder heet en zeer beweeglijk. Met een temperatuur van 1100 °C stroomt ze razendsnel de berg af. Wanneer de lava is afgekoeld is deze tamelijk glad. De vulkaan groeit doordat er regelmatig een beetje dunvloeibare lava omhoogborrelt en over de kraterrand stroomt en zich geleidelijk en zonder brokken over de vulkaan zelf verspreidt. Hierdoor wordt de vulkaan steeds verder opgehoogd. Uitbarstingen van een schildvulkaan vormen alleen een gevaar voor de onmiddellijke omgeving. Doordat de lava dun en vloeibaar is, vindt geen verstopping van de kraterpijp plaats, waardoor een explosie wordt vermeden. Voorbeelden van schildvulkanen zijn de Lyngdalsheidi, ten oosten van Thingvallavatn en de Skjaldbreidur ten noordoosten van Thingvellir. De meest bekende en de enige nog recentelijk actieve schildvulkaan is de nieuwe vulkaan, die in 1963 het eiland Surtsey liet ontstaan.

Pelée-type: de explosiekrater

Een vulkaan waarvan het magma in de pijp gestold is, of waarvan deze pijp verstopt is geraakt door een prop. Er blijft echter gasvorming optreden in het binnenste van de vulkaan, waardoor de druk steeds hoger oploopt omdat het gas niet kan ontsnappen. De druk loopt ten slotte zo hoog op, dat de boel klapt en de hele bovenkant van de vulkaan vele tientallen kilometers kan worden weggeblazen. Voorbeelden zijn de Hverfjall en Kerid.

IJsland-type: de spleeteruptie

Hierbij komt de vloeibare en dus zeer beweeglijke lava uit kloven in de aardkorst, die binnen korte tijd de omringende dalen vult en van het landschap uitgestrekte platte plateaus maakt. Voorbeelden zijn de Laki-spleet, 75 km ten oosten van de Hekla en het 2000 jaar geleden door een spleeteruptie ontstane lavaveld Nesjahraun bij Nesjavellir.

Fuji-type: de stratovulkaan

Een sterk hellende kegel met een centrale krater, van waaruit van tijd tot tijd een uitbarsting plaatsvindt. Een stratovulkaan ontstaat als gevolg van tektonische bewegingen in de aardkorst. Waar een plaat of schol onder een andere plaat of schol schuift, vindt subductie plaats. De rand van de plaat of de schol wordt steeds verder in de aardmantel geduwd, waardoor niet alleen de temperatuur van het gesteente toeneemt, maar ook de druk. Uiteindelijk smelt het gesteente en vormt met water en andere mineralen uit de aardmantel stroperige en bolvormige pakketjes, die bekendstaan als diapiren. Door de druk van het omringende gesteente worden deze naar boven geperst. De diapiren bubbelen als bellen in een pot met honing omhoog en smelten nog meer van het omringende gesteente. Uiteindelijk verzamelen ze zich in onderaardse ruimten, die magmahaarden worden genoemd en zich 3 tot 30 km onder het aardoppervlak bevinden. In tegenstelling tot een schildvulkaan, waaruit bijna constant dunne vloeibare lava opborrelt en wegvloeit, wordt een stratovulkaan gekenmerkt door lava die dik en stroperig is, zodat de krater gemakkelijk verstopt raakt. Een uitbarsting gaat daardoor met zeer veel geweld gepaard. Door de hoge druk van de opgesloten gassen onder de lavaprop worden vulkanische producten uitgestoten die op grote afstand van de vulkaan terechtkomen. Grote klodders lava stollen in de lucht tot bommen. Bovendien kunnen gassen worden uitgestoten die soms hoogten bereiken van tientallen kilometers. Bijna alle strato- of kegelvulkanen zijn met ijs bedekt, zoals Öraefajökull (2119 m), Eyjafjallajökull (1666 m) en Snaefellsjökull (1446 m).

Basalt

Vulkanisch gesteente of lava, donker van kleur en voor 45-54% uit silicaat (SiO2) bestaand. In het algemeen bevat het veel ijzer en magnesium.

Pseudokrater

Deze ontstaat wanneer heet lavagrind of -as een hoeveelheid water bedekt. Het water gaat over in gasvorm en veroorzaakt stoomexplosies. Deze explosies veroorzaken soms een opstaande rand. Wanneer de explosies aan kracht inbinden ontstaat er binnenin een kleinere krater. Soms wordt gesmolten lava bovenop de rand gesmeten, waardoor zich een solide rotslaag vormt. Deze werking komt enigszins overeen met een explosiekrater, zij het dat deze wel direct door vulkanisme ontstaan is.

Touwlava

Wanneer een dunne lavastroom uitmondt in – en dus wordt afgekoeld door – water, stolt zij tot rimpelige touwlava.

Ryoliet

Vulkanisch gesteente (of lava) dat licht van kleur is, minstens 69% silicaat bevat en rijk is aan kalium en natrium.

Obsidiaan

Zwart of donkergekleurd vulkanisch glas, ontstaan door het samenpersen van ryoliet. Het is een halfedelsteen.

Lahar

Lava hoeft niet altijd bij een uitbarsting vrij te komen. Soms wordt alleen de bovenste top van een vulkaan weggeblazen en smelt door de hitte de sneeuw op de berghellingen. Als de gesmolten sneeuw zich met vulkanische as vermengt, ontstaat een lahar of modderstroom, die met een snelheid van vijftig km per uur als een lawine omlaagstort. Lahars kunnen afstanden afleggen tot 100 km. Velen die op zo’n grote afstand van een vulkaan wonen beseffen dit niet. Als de onstuitbare moddermassa op hen afstormt, is er geen tijd meer om te vluchten.

Onderstaande handelt over de zogenaamde nevenverschijnselen van de vulkanische activiteit, zoals zwavelbronnen, modderpotten, geisers en heetwaterbronnen.

Fumarollen en solfataren

Een fumarol is een opening waaruit stoom of diverse gassen ontsnappen. De kraters van veel slapende vulkanen hebben actieve fumarollen. Solfataren komen, evenals modderpotten en stoombronnen, hoofdzakelijk voor in de oudere vulkanische gebieden. De bekendste velden liggen ten oosten van Myvatn: Námaskard en Leirhnjúkur. De kleur van een solfatar wordt veroorzaakt door de chemische reacties met de grondstoffen, waar de gassen zich doorheen moeten persen om aan het oppervlak te komen. Overzicht van de kleuren en de grondsoorten, die daarvoor verantwoordelijk zijn:

Rood   IJzerhoudende grond
Wit Gipsafscheiding
Geel Zwavelhoudende grond
Oker Koperhoudende grond
Paars Een verweringsproduct

Warm- en heetwaterbronnen

Wanneer het water van rivieren over een poreuze grondsoort voert, zal een deel in de aarde verdwijnen en, omdat IJsland enorm vulkanisch is, op veel plaatsen worden opgewarmd. Wordt dit water naar boven gedrukt, dan ontstaat een warmwaterbron. Op veel plaatsen is de aardkorst zichtbaar. Men ziet kleine hete bronnen uit de dunne aardkorst borrelen en spuiten. Het is niet alleen borrelen, puffen en sissen wat je ondergaat. Men ziet schitterende onderwerpen met grillig lopende welvingen, ontstaan door kalk- en zwavelafzettingen. Warm water is op IJsland een zeer belangrijke energiebron. Reykjavík en de meeste andere steden gebruiken lokale, natuurlijke, redelijk milieuvriendelijke en goedkope hydro- en geothermische energie, afkomstig van hete bronnen of boorgaten. Het water, dat een temperatuur heeft van 80 tot 120 °C, wordt aangevoerd door middel van geïsoleerde pijpleidingen. Wanneer het verbruik laag is, wordt het water opgeslagen in grote voorraadtanks. Van daaruit wordt het verder gedistribueerd naar de consument. De warmwaterbronnen liggen over het hele land verspreid, behalve in het oosten.

Geisers

Wanneer het ondergrondse water door geothermische warmte wordt verhit, zal bij 125 °C het water letterlijk in één klap worden omgezet in stoom. Omdat het volume van stoom 16 maal zo groot is als van water, wordt het nog boven de stoom aanwezige water met een enorme kracht weggeduwd. Hierdoor spuit het water uit de enige opening die het heeft loodrecht omhoog en zorgt voor een prachtig schouwspel. De bekendste geiser ter wereld is de inmiddels overleden Grote Geiser van IJsland, de Storí-Geysir, die ieder halfuur een waterstraal zo’n 60 à 70 m de lucht in spoot. Andere geisers op IJsland zijn de Strokkur (naast Geysir), Gryla (bij Hveragerdi) en het veld Hrafntinnusker, ten noorden van de Myrdalsjökull.

Modderpotten

Deze komen, net als de zwavelbronnen, hoofdzakelijk voor in de oudere vulkanische gebieden. De kokende modder maakt blubberende geluiden, waardoor hete druppels in het rond spatten. Het bekendste veld is Námaskard, ten oosten van Myvatn.

Bergen en steenformaties

Ook fabelachtige basalt- en tufsteenformaties, tafelbergen en fantastisch gekleurde ryolietbergen staan op de bezoekers te wachten.

Een korte beschrijving van dit versteende natuurschoon volgt hierna:

Steenmannetje

Eigenlijk horen steenmannetjes niet in dit hoofdstuk, maar ze nemen een dermate markante plaats in dat ik ze toch niet onvermeld wil laten. Deze door de mens gebouwde torentjes van steen dienden als wegmarkering en als wegwijzers in de tijd dat er nog geen auto’s en bijbehorende bewegwijzering was. Tegenwoordig markeren ze nog enkele wandel-routes.

Pingo’s en vriesbulten

Pingo’s lijken grote, gele molshopen of omhooggedrukte graspollen. Het zijn vrij grote heuveltjes in het (weide-)landschap. Ze ontstaan doordat eronder een laag ijs met daarboven een plas water ligt. Het water bevriest en zet daardoor uit, waardoor de bovenlaag naar boven gedrukt wordt. Gedurende de zomer smelt het bovenste deel van de laag ijs en wordt de holte opgevuld met nieuw water. In de volgende winter bevriest dit water weer, waardoor de ruimte uitzet en de bovenlaag weer naar boven wordt gedrukt. Dit proces herhaalt zich vrijwel ieder jaar, waardoor de pingo’s vrij groot kunnen worden. Er blijft echter altijd ijs onder de toplaag liggen. De kleinere bulten, die in het landschap voorkomen ontstaan niet door een ondergrondse ijslaag, maar door het uitzetten van bijvoorbeeld bevroren steen. Dit worden vriesbulten genoemd.

Dremlin

Dit is een kleine, schuin afgeplatte en daardoor gestroomlijnd ogende heuvel van kleileem, waardoor men kan zien naar welke kant het ijs heeft gestroomd.

Gully en rill

Gullies zijn verticale gleuven in een berg van een meter of tien breed, uitgesleten in hele zachte uitwerpselen van een vulkaanuitbarsting. Vooral in Landmannalaugar zijn er bij mooi weer veel te zien. De kleinere uitvoering van een gully wordt rill genoemd. Ook deze ontstaan alleen in zachte grond, zoals leem.

Schuinlopende bergrichels

Op meerdere plaatsen, vooral aan de oostkust, ziet u dat de verschillende lagen van een berg niet zoals gebruikelijk mooi horizontaal liggen, maar schuin oplopend, de hoge kant richting zee. Hiervoor is nog steeds geen definitieve verklaring gevonden, maar men neemt aan dat dit is gekomen door de vele lava-erupties in het centrum van het land. Hierdoor zou de aardbodem dieper zijn komen te liggen, niet alleen door de verminderde onderlaag, maar tevens door het enorme gewicht, dat er bovenop is gekomen. Omdat dit aan de kust niet is gebeurd, is de aardbodem schuin komen te liggen, en dus ook alle daarop aanwezige gesteentes.

Rechthoekig eiland

Wanneer in het water een vulkaan is ontstaan, blijft door het inwerken van het zeewater (erosie) na een jaar alleen de kraterpijp over, omdat deze een harder materiaal bevat. Dat is de reden waarom er vaak in de zee kleine, rechthoekige eilandjes liggen, met uiterst steile kanten. Een mooi voorbeeld ligt in de Húnaflói bij Blönduós, goed zichtbaar vanaf de rondweg.

Tafelberg

Een tafelberg is ontstaan onder een gletsjer en is daarna, soms ook wel na het smelten van de gletsjer, bedekt met een laag harde lava. Een voorbeeld is de Herdubreid. Ook de talrijke palagonietformaties zijn ontstaan door lava-erupties, die onder het ijs plaatsvonden.

10 prachtige bestemmingen in IJsland